zaterdag 31 maart 2012

Toepassingskaart 5 - Afstemmen in taaksituaties

In overleg met mijn mentor heb ik voor het maken van deze opdracht één leerling gekozen. Het gaat hierbij om leerling C. Sinds dit schooljaar is bekend dat C. hoogbegaafd is en zit hij in deze klas. Uit zijn resultaten blijkt dat hij goed mee kan komen. Echter is C. niet vaak taakgericht aan het werk. Daarom ga ik het stappenplan op hem toepassen.

Voorbereidingsformulier




Stappenplan
       1.    Schat de beginsituatie in van de leerlingen die niet-taakgericht gedrag vertonen.

Leerling C. kan de stof die tijdens deze les behandeld gaat worden goed aan. Het is een onderwerp waar de leerlingen nog niet veel mee bezig zijn geweest, maar tot nu toe kan C. goed mee komen.

2.    Kies een taak.
Tijdens deze rekenles wordt gewerkt aan het doortellen naar een nieuwe maand op de kalender.

3.    Formuleer uitspraken die betrekking hebben op
- Taak: welke opgaves vind je denk je moeilijk en welke vind je minder moeilijk?
- Oplossingsweg:  op welke manier ga je deze opgaves oplossen?
- Doel: wat denk je dat je bij deze opgaves moet doen?
- Resultaat: hoeveel sommen denk je goed te kunnen maken?
- Voorkennis: weet je nog hoe je dit soort opgaves kan oplossen?
- Tijd: hoeveel tijd denk je voor deze opgaves nodig te hebben?

4.    Noteer je uitspraken op het voorbereidingsblad.

5.    Maak een inschatting van de beoordelingscriteria
- Oplossingsweg: ik ga ervan uit dat de leerling de oplossingsweg waar we tijdens de instructie op gekomen zijn, ook gebruikt. Mocht hij liever een andere oplossingsweg gebruiken, is dat ook goed. Wel wil ik dat hij zijn oplossingsweg noteert.
- Resultaat: de vorige keer dat C. met soortgelijke opgaves gewerkt heeft ging dit erg goed. Ik ga ervan uit dat het deze keer dus ook goed kan gaan en dat hij de opgaves met succes kan afronden.
- Tijd: ik wil zien dat de leerling de opgaves afgekregen heeft. Hiervoor krijgt hij een half uur en binnen die tijd moet het eenvoudig lukken. Wel moet hij dan genoeg tijd aan taakgericht werken bespreken.

6.    Noteer je inschattingen op het voorbereidingsblad.

7.    Geef instructie aan de leerling, die betrekking heeft op
- Taak: samen met de leerlingen kijk ik naar een paar voorbeeldopgaves. Ik laat de leerlingen zoeken naar oplossingsmanieren en vul aan waar nodig.
- Doel: het doel van de instructie is dat de leerlingen daarna zelfstandig aan de slag kunnen met de opgaves in hun rekenwerkboek.
- Voorkennis: tijdens de instructie haal ik door middel van het stellen van vragen de voorkennis van de leerlingen op.

8.    Maak afspraken met de leerling over de beoordelingscriteria
- Oplossingsweg: ik ga ervan uit dat de leerling de oplossingsweg waar we tijdens de instructie op gekomen zijn, ook gebruikt. Mocht hij liever een andere oplossingsweg gebruiken, is dat ook goed. Wel wil ik dat hij zijn oplossingsweg noteert.
- Resultaat: de vorige keer dat C. met soortgelijke opgaves gewerkt heeft ging dit erg goed. Ik ga ervan uit dat het deze keer dus ook goed kan gaan en dat hij de opgaves met succes kan afronden.
- Tijd: ik wil zien dat de leerling de opgaves afgekregen heeft. Hiervoor krijgt hij een half uur en binnen die tijd moet het eenvoudig lukken. Wel moet hij dan genoeg tijd aan taakgericht werken bespreken.

9.    Laat de leerling de gemaakte afspraken op het afsprakenblad noteren.

10.  Ga na of de leerling taakgericht werkt.
-  taakgericht: geef de leerling positieve feedback
-  niet-taakgericht: herhaal stap 5 

11.  Bepaal samen met de leerling of aan de afgesproken beoordelingscriteria is voldaan.
Aan het einde van het half uur ga ik naar de leerling toe. Ik laat hem zelf vertellen of hij de opgaves af heeft of niet en waarom. Ik vraag of hij vindt dat hij goed gewerkt heeft en waarom. Tot slot bekijken we samen of hij de opgaves goed gemaakt heeft.

12.  Geef de leerling gelegenheid zijn succes of falen te verklaren.

Reflectie
C. is taakgericht aan het werk geweest. Hij is wel afgeleid tussendoor, maar niet zodanig veel dat hij zijn taak niet afkreeg. Wat wel blijkt is dat hij met momenten te snel gewerkt heeft. Dit bleek uit het feit dat sommige antwoorden niet goed waren. Op het moment dat ik tijdens het evalueren bij hem kwam zitten en we de opgaves samen nogmaals bespraken, wist hij zonder problemen te vertellen hoe hij deze op moest lossen. Hij gaf zelf aan dat hij soms snel wilde werken. Daaruit bleek dat hij sommige opgaves niet foutloos gemaakt heeft, terwijl hij wel wist hoe deze opgelost moesten worden.
Het doel was dat C. lang genoeg taakgericht zou werken om zijn opgaves af te krijgen. Dit doel heeft wel bereikt. Wel geeft hij zelf aan te snel gewerkt te hebben om dit doel te bereiken. Op de vraag of hij dan niet genoeg tijd had of teveel bezig is geweest met andere dingen dan taakgericht werken, geeft hij aan dat het een beetje van beide is. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten