woensdag 4 april 2012

Toepassingskaart 8 - Dyslexie II OK

Presentatie
Dyslexie wordt over het algemeen verwoord als minder goed kunnen functioneren met taal en woorden. Dyslexie kan bestaan uit spelling- en leesproblemen. Er wordt alleen over gesproken als er geen andere oorzaken zijn die de problemen kunnen verklaren. Zo heeft dyslexie niks te maken met intelligentie.
Wanneer een kind dyslexie heeft, heeft hij of zij een probleem bij het aanleren en vlot toepassen van het lezen en/of spellen. Vaak heeft het kind moeite met het verschil te horen tussen verschillende klanken, het in volgorde zetten van klanken, de aandacht houden bij het gesproken woord en het inprenten en onthouden van verschillende dingen. Op leesgebied kan een kind met dyslexie een traag leestempo hebben en de woorden spellend lezen. Tevens kan het voorkomen dat een kind met dyslexie juist een hoog leestempo heeft, maar wel veel fouten maakt. Ook een combinatie van beide is mogelijk. Op het gebied van spelling, zijn de spellingsregels een belangrijke houvast. Toch probeert een kind met dyslexie vaak de spelling van een specifiek woord vast te houden, wat een enorme belasting van het geheugen is. Deze kennis kan vaak later niet teruggehaald worden, omdat het op een ongestructureerde manier in het geheugen is opgeslagen. Op het gebied van schrijven is bij een kind met dyslexie vaak te zien dat het onleesbaar schrijft en veel doorhalen maakt. Als het kind wel leesbaar schrijft, valt vaak op dat het schrijftempo erg traag is. Naast de beschreven problemen, zijn er ook nog bijkomende problemen:
·         een trage verwerkingssnelheid van (talige) informatie;
·         niet begrijpen van complexe vragen, terwijl ze het antwoord wel weten;
·         niet onthouden van meervoudige instructies, terwijl ze de afzonderlijke taken wel kunnen uitvoeren;
·         niet onthouden of kunnen ophalen van namen uit het geheugen;
·         tragere verwerking van auditieve (horen) en/of visuele (zien) informatie in het brein;
·         een stoornis in de spraak-/taalproductie;
·         zwakke motorische vaardigheden;
·         rekenproblemen.

De oorzaak van dyslexie is niet helemaal duidelijk. Wel is bekend dat de oorzaak zich afspeelt in de hersenen. Daarnaast is bekend dat er sprake is van een erfelijke factor. Als een ouder dyslexie heeft, is de kans dat het kind ook dyslexie heeft 40 tot 50%. Als beide ouders dyslexie hebben, ligt dit percentage op ongeveer 80%. Er worden veel onderzoeken gedaan om achter de oorzaak van dyslexie te komen. Recentelijk is er uit een onderzoek gekomen dat de taalontwikkeling van peuters afwijkt van het gemiddelde wanneer de ouders dyslexie hebben.
            Dyslexie kan veel gevolgen hebben. Allereerst in het onderwijs. Er moet veel gelezen en geschreven worden en dyslexie is daarin een belemmerende factor. Daarnaast kunnen er gevolgen zijn op sociaal-emotioneel gebied. Dyslexie kan leiden tot frustraties en een kind kan gedemotiveerd raken.

Dyslexie kan een grote invloed hebben op uw kind en op zijn omgeving. Ook thuis kan het zijn invloed hebben. Regelmatig wordt aangegeven dat een kind met dyslexie naast leerprobleem ook sociaal-emotionele problemen heeft. Door de leerproblemen kan het zelfvertrouwen van een kind snel geschaad worden.
De invloed die dyslexie op het kind kan hebben:
        ·         onvoldoende motivatie;
·         lichamelijke klachten;
·         faalangst;
·         andere problemen.

Onvoldoende motivatie komt vooral tot uiting wanneer er nog geen diagnose gesteld wordt. Het kind kan allerlei redenen bedenken waarom lezen en spellen niet lukt. Daarnaast zal er veel geoefend worden, zonder dat er veel resultaat geboekt wordt. Doordat de reden (nog) niet bekend is, kan het kind gedemotiveerd raken.
Daarnaast kan het zijn dat een kind last krijgt van lichamelijke klachten. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Zo kan de inspanning die het kind op school moet leveren zo zwaar zijn dat dit zich uit in lichamelijke klachten. Daarnaast kan het kind met lichamelijke klachten proberen de aandacht (onbewust) af te leiden van de lees- en spellingproblemen.
Naast demotivatie en lichamelijke klachten, kan een kind ook last krijgen van faalangst. De kans bestaat dat het kind de angst ontwikkelt om tekort te schieten of om te falen. In feite is het de angst om niet aan de verwachtingen te kunnen voldoen.
Tot slot heeft een kind met dyslexie naast problemen met lezen en spellen, vaak ook problemen met andere vaardigheden. Dit kan bijvoorbeeld zijn met rekenen of met het verwerken van instructies van de leerkracht. Het gevaar hierin is dat de indruk kan ontstaan dat het kind niet goed genoeg zijn best doet. Ook dit kan zo weer zijn gevolgen hebben.

Dyslexie komt regelmatig voor in combinatie met andere stoornissen, zoals dyscalculie, AD(H)D, DCD en spraak- of taalstoornissen.
Als twee stoornissen meer dan gemiddeld in combinatie met elkaar voorkomen, wordt dit comorbiditeit genoemd. In het geval van dyslexie is er bij de stoornissen die er vaak in combinatie mee voorkomen, ook sprake van een probleem met de informatieverwerking in de hersenen. Daarnaast hebben kinderen met dyslexie ook problemen met het verwerken van talige informatie. Ook komt het vaak voor dat zij moeite hebben hun werk te structureren.

Dyslexie en AD(H)D
Dyslexie en AD(H)D komen regelmatig samen voor. Ongeveer 25% van de kinderen met dyslexie heeft ook AD(H)D. Andersom heeft ongeveer 50% van de kinderen met AD(H)D ook dyslexie. Als een kind met AD(H)D problemen heeft met lezen of spelling, is het wel belangrijk goed te kijken waar dit probleem vandaan komt. Het kan zijn dat het kind echt moeite heeft met lezen of spelling, maar het zou ook kunnen dat het kind er problemen mee heeft doordat het zich niet goed kan concentreren.

Dyslexie en dyscalculie
Kinderen met dyscalculie hebben problemen met het zich vlot eigen maken van basisrekenvaardigheden. Er is bij die kinderen sprake van een beperkte ‘rekengeschiktheid’ in vergelijking met wat ze kunnen begrijpen van rekenen/wiskunde. Het komt vaak voor in combinatie met dyslexie.
Net als bij dyslexie is dyscalculie een andere term voor ernstige problemen bij het aanleren van bepaalde schoolse vaardigheden, waarbij de oorzaak niet een lage intelligentie of te weinig onderwijs is.
Als een kind met dyslexie problemen heeft met rekenen, hoeft dat niet het gevolg te zijn van dyscalculie. De rekenproblemen kunnen namelijk ook optreden, doordat het kind moeite heeft met het verwerken van talige informatie. Pas wanneer duidelijk is dat de rekenproblemen echt op zichzelf staan, kan gedacht worden aan dyscalculie.

Dyslexie en motorische stoornissen
Kinderen leren motorische vaardigheden aan door te oefenen. Door herhaling worden de gegevens die nodig zijn bij het uitvoeren van bepaalde motorische handelingen opgeslagen in de hersenen. De vaardigheid raakt dan geautomatiseerd en kan zonder er bewust over na te denken, worden uitgevoerd.
Bij sommige kinderen gaat dit aanleren echter niet zo makkelijk als bij andere kinderen. Dit kunnen kinderen zijn met DCD, wat staat voor Developmental Coordination Disorder, een ontwikkelingsstoornis van de coördinatie van bewegingen. Deze problemen op motorisch gebied kunnen voorkomen in combinatie met dyslexie. Aandacht voor beide problemen is belangrijk, omdat ze het elkaar lastig kunnen maken. Zo kan een door motorische problemen slecht leesbaar handschrift ervoor zorgen dat het uitvoeren van schrijftaken, die door dyslexie al lastig worden, nog moeilijker worden. Echter hoeft een slecht leesbaar handschrift niet het gevolg te zijn van problemen met de motoriek. Het kan ook komen doordat alle aandacht van het kind uit gaat naar hoe het woorden moet schrijven, waardoor er geen aandacht meer over is voor de manier waarop de letters op papier komen te staan.

Dyslexie en taal- en spraakstoornissen
Taalontwikkelingsstoornissen komen vaak voor bij kinderen waarbij later dyslexie wordt gediagnosticeerd. Van de kinderen met problemen met taal krijgt 40 tot 50% van de kinderen ook last van problemen met lezen.
Bij de vergelijking van kinderen met ernstige taal- of spraakproblemen en kinderen met dyslexie blijkt dat beide groepen dezelfde problemen hebben:
·         het fonologisch bewustzijn: het aan elkaar plakken van klanken of ontleden van klanken in een woord;
·         het nazeggen van woorden en zinnen: moeite met het maken van onderscheid tussen spraakklanken;
·         de spraakperceptie: het verwerken van spraak;
·         het beoordelen of een zin goed of fout gevormd is: grammatica.
Er is dus een verband tussen de groep kinderen met taalproblemen en de groep kinderen met dyslexie.

Dyslexie en hoogbegaafdheid
Dyslexie heeft niks te maken met intelligentie. Dus ook hoogbegaafde kinderen kunnen moeite hebben met lezen en schrijven. In de praktijk is het extra lastig om dyslexie bij deze kinderen te herkennen. Dat gebeurt vaak pas laat, als een kind al op het voortgezet onderwijs zit. Dit komt omdat deze kinderen door hun hoge intelligentie niet tot de slechtsten van de klas behoren, maar alleen matige lezers en/of spellers zijn. Door hun hoge intelligentie kunnen deze kinderen genoeg compenseren, waardoor niet snel aan dyslexie gedacht zal worden. Pas wanneer op het voortgezet onderwijs het niveau en tempo hoger worden, worden de problemen groter en zal eventueel aan dyslexie gedacht worden. Het gevaar van pas zo laat denken aan dyslexie, kan ervoor zorgen dat kinderen gedemotiveerd raken.

Ouders hebben vaak al snel door dat er iets aan de hand is met hun kind. Het is belangrijk dat ouders hun eigen bevindingen serieus nemen. Als er uiteindelijk uit komt dat het kind dyslexie heeft, heeft dat ook consequenties voor de ouders. Het belangrijkste is dat ouders hun kinderen blijven bemoedigen en ondersteunen bij het leren omgaan met dyslexie. Het is fijn als het kind zich thuis kan ontspannen, zich begrepen en gehoord voelt en dat het kind bij zijn ouders zijn verhaal kwijt kan. Emotionele steun is essentieel om te voorkomen dat deze kinderen in de knel raken.
Daarnaast kan de ouder een rol spelen bij het oefenen en trainen. Juist kinderen met dyslexie hebben extra hulp nodig bij het oefenen met lezen en spellen. Daarnaast kan een ouder zorgen voor goede afstemming tussen leerkracht en hulp van buitenaf.
Om ouders te helpen hun kind goede steun te geven, heeft Balans het boekje Houvast bij dyslexie uitgebracht. Dit boekje maakt het ouders makkelijker om samen te werken met de school wanneer er bij hun kind sprake is van leesproblemen en dyslexie. Het biedt ouders houvast in het begeleiden van hun kind van schooljaar tot schooljaar.


Vragen

Waarvoor gebruik je connect lezen?
Als aanvulling op het reguliere programma

Uit welke onderdelen bestaat connect lezen?
Klanken en letters, woordherkenning en connect vloeiend lezen

Noem drie punten welke rol de leerkracht moet hebben bij connect lezen.
Positieve benadering, uitkiezen van een goede tekst, goed klassenmanagement

Hoe kan je kinderen met dyslexie meer motiveren op het gebied waar zij moeite mee hebben?
Informatie op een leuke manier aanbieden, waardoor het aansluit bij de belevingswereld van de kinderen

Hoe kunnen kinderen het boekje tijdens het werken gebruiken?
Er zit een overzicht op de laatste bladzijde. Daarnaast kunnen kinderen in het hele boekje naar uitgebreidere uitleg zoeken.

Zijn er speciale reeksen voor kinderen met dyslexie?
Ja. Serie zoeklicht, Kokkel-reeks, Geronimo Stilton, Troefreeks

Wat zorgt ervoor dat deze boeken beter zijn voor kinderen met dyslexie?
Eén zin per regel
Grotere letters
Veel plaatjes


zaterdag 31 maart 2012

Toepassingskaart 7 - Opstellen van individueel handelingsplan


Voor de handelingsplannen binnen deze opdracht heb ik allereerst gekozen voor een leerling die moeite heeft met spelling. Hij heeft voornamelijk moeite in te schatten of er in een woord een enkele of dubbele medeklinker geplaatst moet worden. Hier is het eerste handelingsplan op gericht.

Het tweede handelingsplan dat ik heb opgesteld is gericht op rekenen. Dit vond ik wat lastiger, omdat bij mij alle kinderen op een hoog rekenniveau zitten. Er was dus niet echt een zwakke rekenaar voor wie ik een handelingsplan op kon stellen. Uiteindelijk heb ik bij deze opdracht gekozen voor een leerling die moeite heeft met het metriek stelsel. Ik heb bij dit kind de toetsresultaten doorgenomen, geobserveerd en een diagnostisch gesprek gevoerd.

Toepassingskaart 6 - Observatie leerproblemen (tijdsteekproef)

Voor deze opdracht heb ik in overleg met mijn mentor besloten leerling S. te observeren. Bij mijn mentor en de remidial teacher is sterk het vermoeden aanwezig dat S. ADHD heeft. Zijn ouders willen echter niet dat er onderzoek gedaan wordt, dus is er niks officieel vastgesteld. De redenen dat de leerkrachten dit denken, verdwijnen echter niet. S. is snel afgeleid en wordt door de kleinste dingen geprikkeld. Hij is erg enthousiast, maar lijkt daar geen raad mee te weten. Hij praat door anderen heen en is dan moeilijk stil te krijgen. Als iets in hem opkomt, wil hij het meteen zeggen of doen. Nadenken komt vaak pas later. Ook is S. erg druk. Hij heeft enorm veel energie en uit dit door veel praten, lopen en dingen doen. Hierdoor besteedt hij weinig tijd aan daadwerkelijk werken, waardoor zijn werk vaak niet af komt. S. is hoogbegaafd, dus het is niet zo dat hij het werk niet aan kan. Daarnaast geeft hij aan dat het werk wel uitdagend genoeg is, dus het probleem lijkt niet bij de inhoud van het werk te zitten. Bij vakken waar S. dingen met zijn handen kan doen, is hij heel actief. Tijdens het zelfstandig werken aan basisvakken gaat het echter mis. Dan raakt hij snel afgeleid en komt zijn werk niet af. Om die reden heb ik ervoor gekozen mijn tijdsteekproef af te nemen aan het begin van het zelfstandig werken.

M
Na 20 sec.
Na 40 sec.
Na 60 sec.
1
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
2
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
3
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
4
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
5
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
6
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
7
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
8
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
9
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
10
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
11
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
12
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
13
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
14
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
15
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O

In bovenstaande tijdsteekproef valt vooral op dat S. aan het begin van het zelfstandig werken meer met zijn taak bezig is dan wanneer de leerlingen al langer met zelfstandig werken bezig zijn. Daarnaast valt dat er S. vaak bezig is met andere dingen. Hij heeft veel contact met medeleerlingen, maar is vooral zelf veel bezig met andere dingen. Het ging hierbij bijvoorbeeld om lopen door de klas om even wat in de prullenbak te gooien of op zoek in zijn laatje naar een ander potlood.
Om deze leerling taakgericht aan het werk te krijgen, heb ik de leerling in overleg met mijn mentor tijdens het zelfstandig werken op een andere plek neergezet. Dit is een speciale tafel die achterin de klas staat. De tafel staat weggekeerd van de rest van de klas, waardoor er minder contact is met de andere leerlingen. Daarnaast zit er geen laatje in de tafel. S. moet alles wat hij voor de taak die hij op dat moment doet, meenemen naar de tafel en kan dus niet in zijn laatje gaan rommelen. Om te voorkomen dat hij terugloopt naar zijn eigen tafel om daar naar dingen te gaan zoeken, heb ik met het afgesproken dat dat niet mag. Hij neemt alles wat hij nodig heeft mee. Is hij toch wat vergeten, steekt hij zijn vinger op en vraagt eerst of hij dat mag gaan halen bij zijn eigen tafel. Als dit een tijdje goed gaat, is er altijd nog de optie hem wel zelf de keuze te laten maken of het echt nodig is dat hij datgene wat hij nodig heeft bij zijn eigen tafel gaat halen. Hierbij kan dan weer de afspraak gemaakt worden dat als hij daar misbruik van maakt, en hij dus voor niks in zijn laatje gaat rommelen, hij weer alles van tevoren moet gaan vragen.
Na drie dagen op zijn nieuwe plek, heb ik nogmaals een tijdsteekproef afgenomen. Dit om te kijken of er vooruitgang zit in de tijd die S. besteedt aan taakgericht werken.

M
Na 20 sec.
Na 40 sec.
Na 60 sec.
1
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
2
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
3
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
4
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
5
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
6
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
7
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
8
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
9
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
10
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
11
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
12
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
13
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
14
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
15
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O
T
D
CM
CL
O

Uit de tweede tijdsteekproef blijkt dat S. op zijn nieuwe plek meer tijd besteedt aan taakgericht werken. Hij lijkt minder prikkels te hebben en zich eenvoudiger op zijn werk te kunnen concentreren. Of dit echt de redenen zijn, is natuurlijk niet met alleen een korte observatie vast te stellen. Wel kan gezegd worden dat er een significant verschil is met de vorige observatie wanneer gekeken wordt naar de hoeveelheid tijd die S. besteedt aan taakgericht werken. Wat wel nog opvalt bij het niet-taakgericht werken, is het moment dat S. door de klas naar zijn eigen tafel loopt om zijn liniaal te pakken. Hierbij maakt hij ook meteen contact met een medeleerling, wat niet gebeurde toen hij aan zijn nieuwe tafel zat.